Afstandsonderwijs werkt nivellerend

Afstandsonderwijs werkt nivellerend voor kinderen die wat meer afwijken van de norm…..

De Nederlandse scholen zijn in het voorjaar van 2019 gesloten geweest vanwege Covid-19. In deze periode hebben de scholen afstandsonderwijs verzorgd. Al gauw werd er veel gespeculeerd over de gevolgen hiervan. ‘Kinderen lopen grote leerachterstanden op’, was wel de meest gehoorde uitspraak. Vooral niet-onderwijsmensen wisten al de noodzakelijke oplossingen te noemen om die vermeende achterstanden in te halen. Werken in weekenden, geen zomervakantie of speciale zomercursussen waren serieuze opmerkingen. Of straks alle tijd gaan besteden aan alleen taal en rekenen, terwijl vakexperts benadrukken dat die vakken veel beter tot hun recht komen in een betekenisvolle context als kinderen op allerlei manieren de wereld ontdekken en daar grip op willen krijgen. De vraag ‘Wat is leerachterstand en is dat erg?’ en ‘Wie heeft er dan een leerachterstand’ werd hierbij vaak overgeslagen (zie mijn eerdere blog ‘Leerachterstand door Corona.. bekijk het eens anders…’).

Dalende prestaties door afstandsonderwijs of …?

Maar wat weten we nu echt over de gevolgen van afstandsonderwijs voor kinderen? Het is interessant om daarvoor eerst een uitstapje naar de Verenigde Staten te maken, omdat afstandsonderwijs daar relatief veel voorkomt. Eigenlijk gaat het dan meer om thuisonderwijs, waarbij ouders zelf zorgdragen voor het onderwijs aan hun kinderen en minder om onderwijs op afstand door leraren. ‘Home schooling’ is in de Verenigde Staten een echte ideologische beweging en kent felle voor- en tegenstanders. Toch blijkt daar weinig (verantwoord) onderzoek gedaan te zijn naar de gevolgen van thuisonderwijs, zo concludeert Murphy (2014) in een review studie. Harde conclusies zijn niet mogelijk en dus ook geen uitspraak of vooral tegen- of voorstanders van thuisonderwijs het bij het rechte einde hebben.

In Nederland zijn inmiddels de eerste onderzoeksbevindingen beschikbaar over de gevolgen van afstandsonderwijs. Zo laten bevindingen van Bol (2020) zien dat er aanwijzingen zijn dat afstandsonderwijs sociale ongelijkheid doet toenemen. Hoewel alle ouders in het onderzoek het belangrijk vinden hun kind bij afstandsonderwijs te ondersteunen, voelen vooral hoogopgeleide ouders zich hier ook toe in staat. De betrokkenheid van ouders bij het leren van hun kinderen is een cruciale factor bij leerprestaties. Bij basisschoolkinderen zijn vooral het begeleiden bij leren, samen lezen en educatieve spelletjes van belang, terwijl praten over school bij tieners belangrijker is (Van der Vegt, 2020).

… Juist denivellering in prestaties naar opleidingsniveau ouders?

Dit alles sterkt het vermoeden dat de kloof tussen kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders alleen maar groter wordt tijdens afstandsonderwijs. En ook de gender gap zou mogelijk toenemen. Het onderzoek van Bol laat zien dat ouders zich beter in staat voelen hun dochters dan hun zonen te ondersteunen, wat de kloof tussen jongens en meisjes zou kunnen vergroten; meisjes deden het immers al beter op school (Onderwijsraad, 2020). Tijdens het schrijven van deze blog komen er ook resultaten binnen waarin prestaties van basisschoolkinderen zijn gemeten. Dan blijken de kinderen tijdens het afstandsonderwijs nauwelijks vooruitgang te hebben geboekt en dat geldt nog veel sterker voor kinderen van laagopgeleide ouders  (Engzell, Freyd & Verhagena, 2020).

Kortom: er zijn aanwijzingen dat afstandsonderwijs mogelijk nadelig uitpakt voor de leerprestaties van jongens en van kinderen van lager opgeleide ouders. Mochten mensen al willen speculeren over afstandsonderwijs, dan zijn leerachterstanden niet de ramp die zich aan het voltrekken is, maar een groeiende kansenongelijkheid mogelijk wel.

Dalende motivatie door afstandsonderwijs of…?

Ouderbetrokkenheid thuis heeft niet alleen grote invloed op leerprestaties, maar ook op het welbevinden en de schoolmotivatie van kinderen (Bakker et al, 2013). En hierover is wat minder gespeculeerd. Dalen welbevinden en motivatie door het afstandsonderwijs en bij wie dan vooral? Misschien zegt dat indirect ook iets over leerprestaties, want we weten uit onderzoek dat welbevinden en motivatie samengaan met prestaties.

Dit was de aanleiding voor een onderzoek vanuit de POINT-onderwijsonderzoekswerkplaats in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut. We hebben ouders gevraagd naar het welbevinden en de motivatie van hun kind op school voor de Covid-periode en tijdens het afstandsonderwijs. Conform een van de bekendste motivatietheorie, de zogenaamde zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000) is daarbij ook gevraagd hoe ouders de ervaren autonomie, verbondenheid en competentie (de drie basisbehoeften die ten grondslag liggen aan motivatie) van hun kind inschatten.

We hebben niet de perceptie van laag- en hoogopgeleide ouders kunnen vergelijken, omdat bijna alle ouders (87%) een hoger onderwijs diploma hadden en daarmee een betrouwbare vergelijking niet mogelijk was. Wel is gekeken of afstandsonderwijs volgens ouders verschil maakt tussen jongens en meisjes en van leerlingen zonder of juist met specifieke onderwijsbehoeften: leerlingen met (kenmerken van) begaafdheid, een leerstoornis (dyslexie of dyscalculie) of een gedragsstoornis (autisme, ADHD of ADD) en kinderen met een hoge prikkelgevoeligheid. Het onderzoek is zowel onder ouders van basis- als voortgezet onderwijs leerlingen gedaan, maar hieronder beperk ik me tot de basisschoolresultaten.

… Juist nivellering in motivatie naar sekse en specifieke onderwijsbehoeften?

Een eerste, niet zo heel wonderlijke bevinding gaat over de ervaren verbondenheid. Voor alle leerlingen geldt dat zij – volgens de mening van hun ouders – tijdens het afstandsonderwijs veel minder verbondenheid met hun leraar en klasgenoten voelen dan op school. Net als bij onderwijs op school blijven jongens en kinderen met specifieke onderwijsbehoeften wat minder verbondenheid voelen dan meisjes en kinderen zonder deze behoeften. In ervaren verbondenheid groeien de groepen dus niet uit elkaar of naar elkaar toe tijdens het afstandsonderwijs.

Dat is anders bij de andere terreinen. Daar lijkt afstandsonderwijs juist nivellerend te werken. Deze nivellering wordt veroorzaakt door een afname van welbevinden, motivatie en autonomie van de meisjes en de kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften. Dit zijn de twee groepen die tijdens het onderwijs op school juist op deze punten hoger scoren dan de andere groepen. Voor jongens en kinderen met specifieke onderwijsbehoeften maakt het op deze punten niet zoveel uit of ze op school of thuis onderwijs krijgen. Alleen bij competentie zien we dat verschillen afnemen, doordat juist twee groepen die op school slechter scoren, het thuis beter doen: jongens en hoogbegaafde kinderen. Een laatste opvallende conclusie gaat over prikkelgevoelige kinderen. Hun welbevinden, motivatie, ervaren autonomie en competentie is op school lager dan gemiddeld, maar dat verschil verdwijnt tijdens afstandsonderwijs. In de schoolomgeving zijn er voor deze kinderen klaarblijkelijk te veel prikkels, en thuis hebben deze kinderen meer de mogelijkheid om het prikkelniveau op te zoeken dat bij hen past.

Kortom: vooral meisjes en kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften lijken – volgens hun ouders – te lijden te hebben onder afstandsonderwijs. Afname van verbondenheidsgevoelens gaat bij hen wel samen met een afname in motivatie en in mindere mate in welbevinden, autonomie en competentie. Bij jongens en kinderen met specifieke onderwijsbehoeften niet. 

Hoe kunnen we onze bevindingen verklaren?

Als we deze bevindingen nu eens tot uitgangspunt nemen en los zien van de diverse haken en ogen aan dit onderzoek (bijvoorbeeld: vooral hoogopgeleide ouders deden mee, vragenlijsten zijn via onze eigen sociale media verspreid, het is de mening van ouders en niet van kinderen zelf) wat kunnen we dan opsteken uit dit onderzoek? Kunnen we ook verklaringen bedenken? Ook sociologische verklaringen die ingaan op de sociale setting van leren (fysiek versus online) en kansen van sociale groepen? Het onderzoek roept bij mij vooral steeds meer nieuwe vragen op. Ik zet mijn gedachtespinsels op een rij vooral met het doel een oproep te doen: wie helpt er mee (sociologische) verklaringen te bedenken, ook voor tegenstrijdige bevindingen?

  • Wat moeten we met de bevinding dat afstandsonderwijs leidt tot een denivellering tussen kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders qua prestaties, maar tot een nivellering in het basisonderwijs tussen kinderen met en zonder specifieke onderwijsbehoeften en tussen jongens en meisjes als het gaat om welbevinden, motivatie, autonomie en competentie?  
  • Afstandsonderwijs lijkt volgens dit onderzoek de gender gap nu juist kleiner te maken, omdat vooral meisjes veel motivatie en welbevinden verliezen, terwijl jongens daarin gelijk blijven. De bevindingen van Bol (2020) zijn echter juist een aanwijzing dat afstandsonderwijs meisjes op een nog grotere voorsprong zal zetten, omdat ouders zeggen beter meisjes dan jongens te kunnen ondersteunen. Moet de verklaring misschien gezocht worden in het volgende? Wordt de gap misschien alleen kleiner in motivatie, maar gaat de dalende motivatie bij meisjes niet samen met dalende prestaties en blijft op prestatiegebied de gap dus minstens even groot? Geldt voor kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften hetzelfde als voor meisjes: zijn zij gevoeliger voor sociaal wenselijk gedrag, waardoor ze blijven presteren ondanks dalende motivatie?
  • Dat past wel bij de volgende bevinding. Alle groepen ervaren minder verbondenheid, maar bij jongens en kinderen met specifieke onderwijsbehoeften gaat dat niet samen met een verminderde motivatie of competentiegevoel.  Ervaren jongens en kinderen met specifieke onderwijsbehoeften minder vaak de ‘juiste’ verbondenheid, dus maakt ‘minder’ verbondenheid voor hen niet zoveel verschil? Dat past bijvoorbeeld bij de bevindingen van de Onderwijsraad (2020) dat jongens zowel meer positieve als ook negatieve aandacht op school krijgen; idem de bevindingen van Roorda et al (2012) dat ‘afwijkende’ groepen vaak een minder warme relatie met de leerkracht hebben, terwijl ze die relatie eigenlijk juist zo nodig hebben. Hebben de meisjes de leerkracht en/of klasgenoten nodig om hun motivatie en competentiegevoel op peil te houden? Missen ze de steun en sociale beloning die ze op school ervaren, terwijl er voor andere groepen minder te missen valt? Beloont school dus vooral de kinderen die ‘het minst afwijken van de norm’ (meisjes en kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften)? Krijgen de andere kinderen eerder met een inperking van hun autonomie te maken en worden ze minder gestimuleerd in hun competenties?
  • Of hebben onze bevindingen toch met meer basale zaken te maken? Met de leeftijdsgroep? Of met de oververtegenwoordiging van hoogopgeleide ouders in ons onderzoek? Is een aanwijzing te vinden in ons onderzoek over middelbare scholieren, waarin lager opgeleide ouders niet ondervertegenwoordigd waren? In dat onderzoek vonden we het volgende. Onder de middelbare scholieren dalen motivatie en ervaren autonomie, verbondenheid en competentie bij alle groepen en van een nivellering of juist uit elkaar groeien van groepen is geen sprake. Heeft het met de leeftijd van de kinderen te maken? Kunnen middelbare scholieren het verlies aan verbondenheid met klasgenoten niet compenseren via hun contacten thuis met ouders, broers en zussen, maar basisschoolkinderen wel? Of zouden we hetzelfde vinden onder basisschoolkinderen als de opleidingsniveaus van ouders wél representatief geweest zouden zijn voor de hele bevolking?

Kortom
Vragen, vragen en vragen.. Wie denkt mee over mogelijke verklaringen?

Literatuur

  • Bakker, J., Denessen, E., Dennissen, M. & Oolbekkink-Marchand, H. (2013). Leraren en ouderbetrokkenheid. Een reviewstudie naar de effectiviteit van ouderbetrokkenheid en de rol die leraren daarbij kunnen vervullen. Nijmegen: Radboud Universiteit.
  • Bakx, A. et al., (2020). Het welzijn en motivatie van basisschoolleerlingen tijdens onderwijs op school en afstandsonderwijs: de visie van ouders. Tilburg/Nijmegen/Utrecht: POINT-onderzoekswerkplaats i.s.m. Nederlands Jeugdinstituut.
  • Bakx, A., et al. (2020). Het welzijn en motivatie van middelbare scholieren tijdens onderwijs op school en afstandsonderwijs: de visie van ouders. Tilburg/Nijmegen/Utrecht: POINT-onderzoekswerkplaats i.s.m. Nederlands Jeugdinstituut.
  • Bol, T. (2020; pre-print). Inequality in homeschooling during the Corona crisis in the Netherlands. First results from the LISS panel. Retrieved May 7th 2020 from https://osf.io/preprints/socarxiv/hf32q.
  • Diepstraten, I. (2020). Leerachterstand door Corona.. bekijk het eens anders. www.isabellediepstraten.nl: https://isabellediepstraten.nl/2020/04/03/leerachterstand-bekijk-het-eens-anders/
  • Engzell, P., Freyd, A. & M. Verhagena (2020). Learning inequality during the COVID-19 pandemic. SocArXiv papers, 29 october 2020. DOI 10.31235/osf.io/ve4z7.
  • Murphy, J. (2014). The Social and Educational Outcomes of Homeschooling, Sociological Spectrum, 34:3, 244-272, DOI: 10.1080/02732173.2014.895640
  • Onderwijsraad (2020). Een verkenning van sekseverschillen in het onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad.
  • Roorda, D., Koomen, H. M., Spilt, J. L., & Oort, F. (2012). De invloed van persoonlijke relaties met leraren op het schools leren van leerlingen. Cascade, 9(21), 33-34.
  • Ryan, R.M., & Deci, E.L. (2000). Overview of self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55, 68-78.  
  • Van de Vegt, A. (2020). Afstandsonderwijs: de rol van ouders. Den Haag: NRO Kennisrotonde.